e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q112a plaats=Heerlerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
navelbandje navelbandje: navelbentje (Heerlerheide) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neerbraak zenkschacht: zęŋkšax (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]) Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544] II-5
neet, luizenei neet: niet (Heerlerheide) neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
nek nek: nak (Heerlerheide) nek [DC 01 (1931)] III-1-1
nerf van de weide groes: grōs (Heerlerheide) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerfkant nerfkant: nɛrfkaŋk (Heerlerheide), nerfzijde: nɛrfzi-j (Heerlerheide) De kant van de huid waar het haar heeft gezeten. [N 60, 3a; N 60, 3c; N 36, 2a] II-10
neus naas: nās (Heerlerheide), neus: naas (Heerlerheide) Het voorste deel van de schoen dat de tenen omsluit. [N 60, 25; N 60, 23a] || neus [DC 01 (1931)] II-10, III-1-1
neus (spotnamen) dogneus: platte neus  doknaas (Heerlerheide), gevel: gievel (Heerlerheide), gîêvel (Heerlerheide), kokker: dikke neus  koaker (Heerlerheide), kokkerd: kokkert (Heerlerheide), tul: tuul (Heerlerheide), zijpneus: #NAME?  ziepnaas (Heerlerheide) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen naas: naas (Heerlerheide, ... ) Het voorste deel van de schoen, dat de tenen omsluit (neus, neuslap) Zie tek. 23. [N 60 (1973)] || neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neuslokken: de naaslooker (Heerlerheide), naasloaker (Heerlerheide) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1