e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q112a plaats=Heerlerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opgroeiend jong kipje pul: pøl (Heerlerheide) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12
ophaalmachinist vordermachinist: vø̜rdǝrmašǝnest (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) De arbeider die de ophaalmachine bedient. [N 95, 134; monogr.] II-5
opmaken van staart en manen opbinden: ǫpbeŋǝ (Heerlerheide), opmaken: ǫpmākǝ (Heerlerheide) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opper huist: hūs (Heerlerheide) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid bovenste huid: der bôvenste hōēt (Heerlerheide), vel: het vel (Heerlerheide), t fèèl (Heerlerheide) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
opproppen besatz aanbrengen: bǝzats ābreŋǝ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), bezetten: bǝzętǝ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Een met springstof gevuld gat door middel van een waterpatroon of een van steenstof of leem gemaakte prop afsluiten. [N 95, 404; monogr.; Vwo 15; Vwo 48; Vwo 126; Vwo 177; Vwo 569; Vwo 571] II-5
oprispen buiken: beuke (Heerlerheide), opstoten: opschtjoote (Heerlerheide), rupsen: rupschje (Heerlerheide), röpsjə (Heerlerheide) oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
opstaan allez-hop: alē hǫp (Heerlerheide) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opsteker opsteker: ǫpstēkǝr (Heerlerheide) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-4
optuigen aanspannen: ānšpanǝ (Heerlerheide), zadelen: zādǝlǝ (Heerlerheide) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10