e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q112a plaats=Heerlerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht van bouw hol: hǭl (Heerlerheide) De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a] I-9
slecht weer, hondenweer hondenweer: hongew.aer (Heerlerheide), hondsweer: ei hongswaer (Heerlerheide), hóngswêêr (Heerlerheide), ⁄n hongswêêr (Heerlerheide), schrouw (weer): sjrouw wêêr (Heerlerheide), vies (weer): vīēs (Heerlerheide) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] III-4-4
sleephout spanhout: španhǫu̯t (Heerlerheide) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
slekken slekken: šlɛkǝ (Heerlerheide) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slenteren schaffelen: schaffele (Heerlerheide), schokkelen: zūūkələ (Heerlerheide), toffelen: toefələ (Heerlerheide), drentelen  toefele (Heerlerheide), trampelen: trampələ (Heerlerheide) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
sleper schlepper: šlɛpǝr (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Algemene benaming voor ongeschoolde, ondergrondse mijnwerkers die zich met het vervoer bezighouden. Een respondent uit Q 121 merkt dan ook op dat de sleper bijvoorbeeld niet mocht roven. [N 95, 142; N 95, 585; monogr.; Vwo 115; Vwo 373; Vwo 713] II-5
sleutelbos bos sleutelen: bos schluëtele (Heerlerheide) Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)] III-2-1
sliepuit beu, beu: beu beu (Heerlerheide), kits, kits: kiesj kiesj (Heerlerheide), kiesj, kiesj! (Heerlerheide), sliepuit: sjliep ōēt (Heerlerheide), sliep oet (Heerlerheide), sliepuit, b: sjlīēp ōēt, bö-ö (Heerlerheide) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
slijmblaas slijm: šlīm (Heerlerheide) Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11
slijpbus, hoorn slijpbus: šlīp˱bø̜s (Heerlerheide) Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.] I-3