33133 |
spikken |
spikken:
špikǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24379 |
spin |
spin:
schjpin (Q112a Heerlerheide)
|
spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
schjpinnegeweef (Q112a Heerlerheide)
|
spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
27817 |
spiraalboor |
slangenboor:
šlaŋǝbōr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina])
|
Het boorijzer van een draaiende boormachine, volgens een invuller uit Q 121 alleen gebruikt om in kolen te boren. Aan de zijde ervan zijn spiraalvormige windingen aangebracht die het gruis dat bij het boren ontstaat, uit het boorgat schuiven. Zie ook het lemma Boormachine. [N 95, 804; monogr.]
II-5
|
28019 |
splijtvlakken in de koollaag |
lozen:
lyǝšǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden])
|
Scheuren in de koollaag die zijn veroorzaakt tengevolge van de gebergtevormende bewegingen in de aardkorst waaraan de koollagen tijdens en na het ontstaan blootgesteld zijn geweest. Door de splijtvlakken is de koollaag als het ware in tegen elkaar liggende lagen of banken verdeeld. Vakkundig gebruik maken van de splijtvlakken beïnvloedt de prestatie van de mijnwerker gunstig. Volgens de informant van Q 15 was het het gemakkelijkste werken als de splijtvlakken parallel liepen aan de transportrichting. Soms kon men dit bevorderen door het gehele pijlerfront iets te draaien. [N 95, 504; monogr.]
II-5
|
30803 |
split |
split:
šplet (Q112a Heerlerheide)
|
Een lap leer van de vleeskant die ontstaat door het leer in de lengte in tweeën te snijden. Verschillende informanten (Q 32 en Q 253) merken op dat dit stuk van minderwaardige kwaliteit is. [N 60, 3c; N 60, 1b; N 60, 3b]
II-10
|
30955 |
splitten |
splijten:
šplītǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Het van elkaar snijden van het nerfleer en het splitleer, oftewel het scheiden van de nerf en de croûte. Ook als men een geleidelijk toelopende rand wil hebben, zoals van contrefort en omloper, split of schift men het leer (Liedmeier, pag. 23). [N 60, 50a]
II-10
|
19806 |
spons |
spons:
schjpons (Q112a Heerlerheide)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
28340 |
spoorploeg |
spoorploeg:
špōrplōx (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De ploeg die verantwoordelijk is voor het aanleggen van nieuwe sporen en het onderhouden van de bestaande. [N 95, 697; monogr.]
II-5
|
28333 |
spoorspijker |
schenennagel:
šenǝnāgǝl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Grote L-vormige spijker die men gebruikt om de rails van licht spoor op de houten dwarsligger te bevestigen. [N 95, 711]
II-5
|