20797 |
haring |
haring:
hiering (Q112a Heerlerheide)
|
haring [DC 02 (1932)]
III-2-3
|
33310 |
hark, algemeen |
reek:
ręɛk (Q112a Heerlerheide)
|
Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5]
I-5
|
33825 |
harmonisch van bouw |
gelijnd:
gǝlint (Q112a Heerlerheide),
gesloten:
gǝšlǭtǝ (Q112a Heerlerheide),
getrokken:
gǝtrǫkǝ (Q112a Heerlerheide),
soortig:
sǫrtex (Q112a Heerlerheide)
|
Gezegd van een goed gebouwd paard, met korte, gesloten en gevulde flanken. [N 8, 64a]
I-9
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (Q112a Heerlerheide)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
hot en haar:
hè löp hot en haar (Q112a Heerlerheide),
ijsberen:
īēs bêêrə (Q112a Heerlerheide),
op en af:
hee lupt op en aaf (Q112a Heerlerheide),
op en aaf lope (Q112a Heerlerheide),
trampelen:
trampələ (Q112a Heerlerheide)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
18015 |
hees, schor |
gaars:
gaasj zīēn (Q112a Heerlerheide),
hees:
hees (Q112a Heerlerheide)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28085 |
hefboom van de stijlentrekker |
breekijzer:
brę̄kīzǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden])
|
De hefboom waarmee het huis van een stijlentrekker langs de tandheugel kan worden bewogen. [N 95, 593]
II-5
|
19539 |
heibezem |
heibezem:
heibessem (Q112a Heerlerheide)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
veken:
vēkǝ (Q112a Heerlerheide)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
33770 |
heksenvlechten |
manelknop:
mānǝlknǫp (Q112a Heerlerheide
[(knoop in de manen)]
),
speknak:
špɛknak (Q112a Heerlerheide)
|
Onontwarbaar kluwen in de manen dat ontstaat doordat vele paarden ''s nachts aan een ketting gebonden worden in plaats van aan een lederen riem. Bij het reiken naar de hooiruif en het op en neer bewegen van het hoofd schuift de ketting over de manenstrang, waardoor ruwe manen (heksenvlechten) ontstaan. Het volksgeloof schreef dit vroeger toe aan het werk van boze geesten, die het paard ''s nachts bereden. [N 8, 22; monogr.]
I-9
|