e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met de benen zwaaien en bewegen tijdens het werpen zwiebelen: zwibǝlǝ (Heerlerheide  [(met de benen rondslaan)]  ) [N 8, 53] I-9
met de kar achteruit rijden terugzetten: trøk˲zętǝ (Heerlerheide), trøx˲zęi̯tǝ (Heerlerheide) Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99] I-13
met de kar rijden, iets vervoeren varen: vārǝ (Heerlerheide) Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.] I-13
met de poten dicht bijeen staan (te) eng staan: eŋ štǭn (Heerlerheide), (te) smal staan: šmāl štǭn (Heerlerheide) [N 8, 78a en 78b] I-9
met de poten te ver uit elkaar staan (te) hol staan: hǭl štǭn (Heerlerheide), (te) ruim staan: rø̜m štǭn (Heerlerheide) [N 8, 78b] I-9
met de voorpoten harkend over de grond krabben dabben: dabǝ (Heerlerheide), klauwen: klau̯ǝ (Heerlerheide) Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74] I-9
met de zweep slaan of geluid geven klatsen: klātšǝ (Heerlerheide) Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.] I-10
met grote stappen lopen grote passen maken: groeətə pasə makə (Heerlerheide), hel lopen: hel loape (Heerlerheide) stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)] III-1-2
met opgeheven staart rondlopen biezen: bizǝ (Heerlerheide) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
meterstok vaarstek: vārštɛk (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Gereedschap van de opzichter. Soort stok van 1 m lengte met als handgreep een klein houweeltje waarvan de ene kant scherp was en waarvan de andere kant een hamertje vormde. In lage pijlers hadden meester-opzichters soms een stokje van 0.5 meter. Met de meterstok kon men in steenwerk vooral direct de afstand tussen de ondersteuningen nameten, bouten aanslaan of vastzetten en losse stenen aankloppen of wegtrekken, aldus de informant van Q 15. [N 95, 129; monogr.] II-5