34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pøl (Q112a Heerlerheide)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
27244 |
ophaalmachinist |
vordermachinist:
vø̜rdǝrmašǝnest (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
De arbeider die de ophaalmachine bedient. [N 95, 134; monogr.]
II-5
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opbinden:
ǫpbeŋǝ (Q112a Heerlerheide),
opmaken:
ǫpmākǝ (Q112a Heerlerheide)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
huist:
hūs (Q112a Heerlerheide)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
bovenste huid:
der bôvenste hōēt (Q112a Heerlerheide),
vel:
het vel (Q112a Heerlerheide),
t fèèl (Q112a Heerlerheide)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
27859 |
opproppen |
besatz aanbrengen:
bǝzats ābreŋǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
bezetten:
bǝzętǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Een met springstof gevuld gat door middel van een waterpatroon of een van steenstof of leem gemaakte prop afsluiten. [N 95, 404; monogr.; Vwo 15; Vwo 48; Vwo 126; Vwo 177; Vwo 569; Vwo 571]
II-5
|
18030 |
oprispen |
buiken:
beuke (Q112a Heerlerheide),
opstoten:
opschtjoote (Q112a Heerlerheide),
rupsen:
rupschje (Q112a Heerlerheide),
röpsjə (Q112a Heerlerheide)
|
oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34020 |
opstaan |
allez-hop:
alē hǫp (Q112a Heerlerheide)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstēkǝr (Q112a Heerlerheide)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-4
|
34000 |
optuigen |
aanspannen:
ānšpanǝ (Q112a Heerlerheide),
zadelen:
zādǝlǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|