18491 |
sierrozet [wld ii.10, p. 28] |
rozet:
roset (Q112a Heerlerheide)
|
Een roosvormige versiering (roset) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30969 |
sierstiksel |
siersteek:
sę̄rštę̄k (Q112a Heerlerheide)
|
Versieringen die men op laarzen of schoenen stikt. [N 60, 62]
II-10
|
17752 |
sik |
sik:
siek (Q112a Heerlerheide)
|
sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
zīǝkǝl (Q112a Heerlerheide)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
27650 |
silicose, stoflongen |
stub:
štø̜p (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
stublongen:
štø̜ploŋǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma])
|
Stoflongziekte. Bij mijnwerkers voorkomende beroepsziekte, bestaande in het afzetten van steenstof in de longen. [N 95, 962; N 95, 963; monogr.]
II-5
|
27834 |
simpel |
bovenlangssimpel:
bōvǝlaŋssempǝl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
ondenlangssimpel:
oŋǝlaŋssempǝl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
simpel:
sempǝl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina])
|
De ontkoolde ruimte onderlangs of bovenlangs de galerij die geheel of gedeeltelijk gevuld wordt met de stenen die bij het drijven van die galerij worden verkregen. Het front van een simpel varieert tussen tien en veertig meter in lengte en moet worden geventileerd met behulp van luchtkokers omdat er geen doortrekkende luchtstroom in aanwezig is. Volgens de invuller uit Q 15 werd een simpel in de mijn Maurits soms bovenlangs, maar meestal onderlangs met het drijven van de galerij meegenomen. [N 95, 454; N 95, 512; N 95, 513; monogr.; Vwo 98; Vwo 274; Vwo 280; Vwo 317; Vwo 318; Vwo 556; Vwo 704; Vwo 743]
II-5
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
sjacheleer (Q112a Heerlerheide),
sjacheraar:
schjachereer (Q112a Heerlerheide)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjacheren:
schjachere (Q112a Heerlerheide)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
sjalot (Q112a Heerlerheide)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q112a Heerlerheide)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|