27703 |
slikvijver |
slamwijer:
šlamwęjǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het afvalwater van de mijn liet men in bassins met overslag bijeenstromen. Het bezinksel, fijn kolenslik, in Limburg ook wel slam genoemd, werd als brandstof verkocht. [N 95, 35; monogr.]
II-5
|
18228 |
slip |
slip:
schjlup (Q112a Heerlerheide),
slup (Q112a Heerlerheide)
|
hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
frak:
frak (Q112a Heerlerheide),
slipjas:
schjlupjas (Q112a Heerlerheide)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28380 |
slippen |
rutschen:
rutšǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden]),
slippen:
šlepǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Gezegd van een transportband. Een slippende band is gevaarlijk, omdat daardoor brand kan ontstaan (Handb. H. pag. 71). Op de vier Oranje-Nassaumijnen had men volgens de invuller uit Q 113 een afdoend middel voor een slippende transportband: men ging er met een paar man op lopen zodat hij op de rollen werd gedrukt. [N 95, 651]
II-5
|
31119 |
slobben |
sloffen:
šlufǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Te veel of overbodige ruimte hebben of niet goed aansluiten, gezegd van schoenen. [N 60, 30b; N 60, 30c]
II-10
|
18445 |
slobben [wld ii.10, p. 58] |
sloffen:
schloeft (Q112a Heerlerheide)
|
Hoe zegt u: De schoen zal te veel overbodige ruimte hebben (slobben?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
17695 |
slokdarm |
gorgel:
der gurgel (Q112a Heerlerheide),
görgel (Q112a Heerlerheide),
krop:
krop (Q112a Heerlerheide)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19894 |
slot |
slot:
šlōt (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.]
II-5
|
17577 |
sluik haar |
sluik haar:
schoekhaor (Q112a Heerlerheide),
sjlichhoar (Q112a Heerlerheide)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
doezelen:
doezele (Q112a Heerlerheide),
dromen:
dreume (Q112a Heerlerheide),
drozen:
droeze (Q112a Heerlerheide),
sluimeren:
schlommere (Q112a Heerlerheide),
suffen:
de u is iets opener dan in het standaard nederlands
suffe (Q112a Heerlerheide)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|