24499 |
vlier |
vlier:
het hout ervan wordt genoemd: huuêlentuulder, men maakt er klapbussen van
vleer (Q112a Heerlerheide)
|
vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pieèpel (Q112a Heerlerheide),
piəpəl (Q112a Heerlerheide)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
nondejuke:
nondejeuke (Q112a Heerlerheide)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloo (Q112a Heerlerheide)
|
vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleu:
vleu (Q112a Heerlerheide)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
27185 |
vloer |
het liggende:
ǝt ligǝndǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
zool:
zōl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834]
II-5
|
27418 |
vloergat |
beunlok:
bȳnloak (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een ondiep gat in de vloer waarin de stijl van een ondersteuning wordt geplaatst. [N 95, 309; monogr.; Vwo 619; Vwo 620; Vwo 621; Vwo 835]
II-5
|
17937 |
vlug lopen |
fikkelen:
vlug lopen
fikkele (Q112a Heerlerheide),
galopperen:
galəperə (Q112a Heerlerheide),
klabatteren:
klabatərə (Q112a Heerlerheide),
rennen:
renne (Q112a Heerlerheide),
vlug lopen
renne (Q112a Heerlerheide)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
ju:
jy (Q112a Heerlerheide),
jup:
jøp (Q112a Heerlerheide)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33867 |
vocht afscheiden |
leken:
lēkǝ (Q112a Heerlerheide
[(vocht druppelsgewijs verliezen)]
),
vemen:
vēǝmǝ (Q112a Heerlerheide)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|