33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bø̜sǝl (Q112a Heerlerheide)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
capuschjo(n) (Q112a Heerlerheide)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33749 |
castreren |
afbinden:
āfbeŋǝ (Q112a Heerlerheide),
snijden:
šnii̯ǝ (Q112a Heerlerheide, ...
Q112a Heerlerheide),
wringen met de tang:
vreŋǝ met dǝ taŋ (Q112a Heerlerheide)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-9
|
21451 |
cent |
cent:
cent (Q112a Heerlerheide),
ene sent (Q112a Heerlerheide)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
druugwoesj (Q112a Heerlerheide),
druügworsj (Q112a Heerlerheide),
drūūgwoesj (Q112a Heerlerheide),
boerenmetworst
drûû.xwoesj (Q112a Heerlerheide),
cervelaatworst
druugwoesj (Q112a Heerlerheide),
plokworst:
blokworsj (Q112a Heerlerheide),
cervelaatworst
blokwoesj (Q112a Heerlerheide)
|
droogworst [N 06 (1960)] || plokworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
28224 |
cilinderglas |
lampeglas:
lampǝglās (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Laura, Julia])
|
Het cilinderglas van de veiligheidslamp. [N 95, 244; monogr.]
II-5
|
18518 |
colbertjasje |
colbertjasje (<fr.):
kolbertjeske (Q112a Heerlerheide)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27629 |
controlepenning |
mark:
mark (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV, Emma]),
penning:
pęneŋ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
pɛneŋ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV, Emma])
|
De metalen penning met het nummer van de ondergrondse arbeider. Aan de hand van de penning kon gecontroleerd worden welke mijnwerkers aanwezig waren. De meeste mijnen hadden een systeem waarbij voor iedere dienst een aparte penning werd gebruikt. Zo vermelden de invullers uit L 374, L 433 en Q 15 voor de Nederlandse staatsmijn Maurits dat men voor de nachtdienst een vierkante, voor de dagdienst een ronde en voor de middagdienst een driehoekige penning kende. Op de partikuliere mijnen in Nederland en in de Belgische mijnen werd een identiek systeem toegepast, waarbij alleen de vorm van de penning verschilde. De respondent uit Q 111 merkt op dat in de mijnen Oranje-Nassau I, II en IV bij ziekte de penning op het penningenbord werd bedekt met een ronde, groene penning. Bij drie achtereenvolgende dagen willekeurig verzuim ("bommelschicht") werd de penning afgedekt met een ronde, rode penning. Met een wit plaatje werd het nummer op het nummerbord bedekt als de penning na de dienst niet was ingeleverd. Uit de opmerkingen van de zegslieden uit L 417en L 422 voor respektievelijk de mijnen in Zwartberg, Waterschei en Eisden blijkt dat men daar de verschillende beroepsgroepen aan hun nummer kon herkennen. De opgave "kaartje" voor de mijn in Winterslag is een volksetymologische verbastering van het Wilhelminaalse catchèt. [N 95, 46; N 95, 45; Vwo 221; Vwo 252; Vwo 505; Vwo 547; monogr.]
II-5
|
28069 |
controleren door de opzichter |
bevaren:
bǝvārǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma])
|
Het controleren door de opzichter van de schacht of de afdeling, zijnde de pijler met toe- en afvoerwegen. Het "voorvaren" geschiedde volgens de invuller uit Q 121 meestal op zondag. [N 95, 130; monogr.]
II-5
|
27656 |
controlerend geneesheer |
de c.g.:
de c.g. (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Eisden])
|
De controlerende geneesheer die de mijnwerker al of niet genezen en gezond verklaarde. Volgens de informant van Q 113 gebeurde dit "gezond verklaren" nogal vlot. [N 95, 953]
II-5
|