33209 |
aardappelraper |
raper:
rāpǝr (Q112a Heerlerheide)
|
Degene die de aardappelen opraapt. [N 12, 22b; monogr.]
I-5
|
33164 |
aardappelstruik |
struik:
štrūk (Q112a Heerlerheide)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33199 |
aardappelziekten |
krul:
krǫl (Q112a Heerlerheide)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
erbel:
arbəl (Q112a Heerlerheide)
|
[DC GV (1935) M]
I-7
|
24922 |
aarde, grond |
zand:
zand (Q112a Heerlerheide)
|
zand
III-4-4
|
17653 |
aars |
vot:
vǫt (Q112a Heerlerheide)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
28214 |
accu van petlamp |
accu:
accu (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma])
|
De accu van de petlamp die aan de gordel wordt bevestigd en door middel van een kabel met de petlamp is verbonden. [N 95, 252; monogr.]
II-5
|
28215 |
acculoog |
lampenzuur:
lampǝzoar (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Willem-Sophia])
|
Het zuur waarmee de accu van de elektrische lampen is gevuld. [N 95, 254]
II-5
|
18439 |
achterbies [wld ii.10, p. 25-26] |
achterbies:
agterbies (Q112a Heerlerheide),
korte bies:
kotte bies (Q112a Heerlerheide),
lange bies:
lang bies (Q112a Heerlerheide),
strijp:
striep (Q112a Heerlerheide)
|
Een reep leer, die aan de buitenkant van de schoen, van de hak af naar boven loopt, evenwijdig aan de achillespees en die vaak diende om een eventuele naad te verbergen, b.v. bij derby modellen (achterbies)? Zie tek. 18b [N 60 (1973)]
III-1-3
|
27879 |
achterblijvers, achtergebleven schoten |
achterblijver:
axtǝrblīvǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits]),
versager:
vǝrsāgǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Niet ontplofte ladingen. De woordtypen "versager" (Q 111, Q 112a), "blindgänger" (Q 117a) en "achterblijver" (Q 112a) zijn meervoud. [N 95, 446; N 95, 447; div.]
II-5
|