33917 |
cornage |
cornage (subst., fr.):
kǝrnāš (Q112a Heerlerheide)
|
Cornage of chronische dempigheid is kwaadaardiger dan dempigheid. Ze is ongeneeslijk. De doorstroming van de lucht wordt belemmerd door een vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door een verlamming van de zenuwen die de stembanden bedienen. De in- en uitademing gaat gepaard met een piepend geluid. [JG 1b; A 48A, 38b; N 8, 87 en 88; N 52, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
27927 |
cric |
cric:
krek (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
winde:
weŋ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Julia])
|
Werktuig waarmee schuifstijlen onder het dak worden geplaatst. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Schuifstijl. [N 95, 348; N 95, 760 add.]
II-5
|
24327 |
daas (tabanidae) |
bloedzuiger:
blootzuuger (Q112a Heerlerheide)
|
paardenbloedzuiger, algemeen voorkomend in sloten, geen bloed zuigend [N 26 (1964)]
III-4-2
|
27610 |
dagdienst |
(de) dag:
dǝr dāx (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
),
dagschicht:
dāxšix (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
In het algemeen, ook in de Belgische mijnen (Defoin pag. 209), de dienst van 6 uur in de morgen tot 2 uur in de middag. Volgens een informant van Q 121 begon de dagdienst op de Domaniale mijn na de oorlog om 7 uur en eindigde om 3 uur in de middag. De informant van L 417 vermeldt dat deze dienst op de mijnen Zwartberg en Waterschei plaatsvond van 8 uur tot 4 uur in de middag. De dienst werd aangegeven met een bepaald soort penning; zie hiervoor de toelichting bij het lemma Controlepenning. [N 95, 116; monogr.; Vwo 304; Vwo 531; Vwo 532]
II-5
|
27184 |
dak |
het hangende:
ǝt haŋǝndǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De bovenkant van iedere ruimte in de ondergrondse werken. De invuller uit L 417 merkt voor de mijnen in Zwartberg en Waterschei op dat men daar een onderscheid maakt tussen een "teût" en een "dak". Met de eerste term duidt men de oorspronkelijke toestand vóór de winning van de steenkoollaag aan, terwijl men onder het "dak" het dakgesteente verstaat dat overblijft na het weghalen van de kolen. De opgave "kop" van de respondent uit Q 15 duidt het dakgesteente in een galerij aan. Hetzelfde woordtype is volgens Lochtman (pag. 59) evenals "verst" gebruikelijk voor de bovenkant van een steengang. [N 95, 192; N 95, 194; monogr.; Vwo 268; Vwo 355; Vwo 778]
II-5
|
27807 |
daling |
gezenk:
gǝsęŋk (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale])
|
Volgens de helling van het dalend gesteente gedolven galerij. [N 95, 517; monogr.; N 95, 477; N 95, add.; N 95, 178; Vwo 272; Vwo 280; Vwo 809]
II-5
|
17702 |
darm |
darm:
derm (Q112a Heerlerheide)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
33824 |
dartel |
(een) wilde:
welǝ (Q112a Heerlerheide),
speels:
špels (Q112a Heerlerheide)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
18250 |
das, sjaal |
sjaal:
schjal (Q112a Heerlerheide)
|
das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
schlipsenspang (<du.):
schliepseschpang (Q112a Heerlerheide)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|