19590 |
doofpot |
amerpot:
aomerpot (Q112a Heerlerheide)
|
pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20399 |
doopdekentje |
doopdoek:
deupdook (Q112a Heerlerheide, ...
Q112a Heerlerheide)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20396 |
doopmutsje |
doopmutsje:
deupmutschjke (Q112a Heerlerheide)
|
doopmutsje [N 25 (1964)]
III-2-2
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
dabberen:
dabbere (Q112a Heerlerheide)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe scholk:
blauwe schjolk (Q112a Heerlerheide),
werkscholk:
werkschort
wirkscholk (Q112a Heerlerheide)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
durchdeweekse kleren:
durg de weekse (Q112a Heerlerheide),
weekse kleren:
weikse kleier (Q112a Heerlerheide)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
aangebrande kool:
āgǝbraŋkdǝ kǭl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|
27835 |
doorhouw |
afhouw:
āfhǫw (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Domaniale]),
doorslag:
dørxšlāx (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
ophouw:
ophǫw (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
20848 |
dopen |
soppen:
soppe (Q112a Heerlerheide, ...
Q112a Heerlerheide),
soppə (Q112a Heerlerheide)
|
indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3
|
33119 |
dorsbed, laag schoven op de dorsvloer |
bed:
bęt (Q112a Heerlerheide)
|
Voordat men begint te dorsen moeten de schoven op de dorsvloer uitgespreid worden. Meestal worden twee lagen schoven, met de koppen (aren) naar elkaar toe gekeerd, in het midden van de dorsvloer, uitgespreid. In dit lemma staan de benamingen van een dergelijke laag schoven bijeen. [N 14, 20; JG 1a, 1b; L 32, 103; monogr.]
I-4
|