32242 |
draagbalken |
brakken:
brakǝ (Q112a Heerlerheide)
|
De twee balken waarop de zijkanten van de bak van de slagkar rusten. Bij de hoogkar vormen de berries deze draagbalken, vandaar dat ze bij dit type kar geen aparte benaming krijgen. Bij de slagkar zijn de berries aan de draagbalken bevestigd door middel van een berriespil, waardoor de bak kan kippen, terwijl de berries horizontaal blijven. Zie ook het lemma berriespil. Het woordtype brak kan zowel "dragbalk" als ook "karbak" betekenen; zie ook het lemma bak. [N 17, 17; N G, 56a; JG 1d]
I-13
|
28371 |
draagrol |
bandrol:
bantrǫl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
lei(d)rol:
lęjrǫl (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Draagrol van een transportband. De opgaven "middenrol" en "zijrol" (Q 121) duiden de twee verschillende rollen aan die bij een trogvormige bandtransporteur gebruikt worden. [N 95, 641; N 95, 643; monogr.]
II-5
|
17856 |
draaien |
draaien:
drēé (Q112a Heerlerheide)
|
draaien [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
centrifuge:
sentǝrvøi̯ (Q112a Heerlerheide)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
34082 |
draaiers |
heupen:
hø̄pǝ (Q112a Heerlerheide)
|
De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b]
I-11
|
33727 |
draaihek |
veken:
vēkǝ (Q112a Heerlerheide),
vouwere:
vǫu̯wǝrǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
34160 |
drachtig |
vol:
vǫl (Q112a Heerlerheide)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
volle meer:
vǫl mē̜ǝr (Q112a Heerlerheide)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
17806 |
dragen |
dragen:
dragen (Q112a Heerlerheide)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (Q112a Heerlerheide)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|