e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlerheide

Overzicht

Gevonden: 2155
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duif, algemeen duif: mv.  doeve (Heerlerheide) duif III-4-1
duim duim: doem (Heerlerheide), dōēm (Heerlerheide) duim [N 10 (1961)] III-1-1
duimeling duimeling: doemelink (Heerlerheide) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duivenhok duifhuis: dufǝs (Heerlerheide), spijker: špīkǝrt (Heerlerheide) Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6
duizelig dol: dul (Heerlerheide), dö.l (wie ənə uul) (Heerlerheide), döl (Heerlerheide, ... ), hee wiert dul (Heerlerheide), zoe wüürste dol (Heerlerheide), zôê wûûste döl (Heerlerheide), duizelig: duuzelig (Heerlerheide), hee wiert duuzelich (Heerlerheide), zoe wuurste duuzelig (Heerlerheide), zôê wûûste duuzelig (Heerlerheide) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: doezendpoot (Heerlerheide) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dunne melk magere melk: māgǝr melk (Heerlerheide) Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74] I-11
dunne sjaal sjaaltje: schjelke (Heerlerheide) sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)] III-1-3
dwarskap ondertog: oŋǝrtsox (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Kap die in de dwarsrichting van de pijler of de mijngang wordt geplaatst. De dwarskap is extra versterkt en bestaat uit twee elementen. Zij wordt gelegd op de plaats waar vanuit een steengang een galerij wordt begonnen. Zij moet extra stevig zijn omdat, al naar gelang de hoek die de galerij ten opzichte van de steengang maakt, één of meer kappen van de galerij met één uiteinde op de dwarskap rusten. [N 95, 303; monogr.; Vwo 105; Vwo 297; Vwo 299; Vwo 352; Vwo 792] II-5
dwarsligger zwel: šwęl (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Houten of ijzeren dwarsligger waarop de spoorstaven worden bevestigd. De vormen "sousguide" en "travers" worden in de Belgische mijnen voornamelijk ondergronds gebruikt, terwijl men bovengronds meestal van "bille" spreekt (Vanwonterghem pag. 202). [N 95, 709; monogr.; Vwo 132; Vwo 300; Vwo 722; Vwo 790] II-5