28352 |
een motorgat maken |
de motoren inbeunen:
dǝ motōrǝ enbȳnǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma]),
motoren instokken:
motōrǝ enštǫkǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina])
|
Een gleuf in de vloer of in de wand van een mijngang maken die groot genoeg is om er de motor van een schudgoot in te kunnen plaatsen; bij uitbreiding ook het plaatsen van de schudgootmotor in de betreffende gleuf. Zie ook het lemma Gleuf Voor Schudgootmotor. [N 95, 628]
II-5
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
ei paar schjoon (Q112a Heerlerheide)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
ei paar zukke (Q112a Heerlerheide),
sokken:
zökke (Q112a Heerlerheide)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28012 |
een pijler aantrekken |
(de streb) aantrekken:
ātrękǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een pijler in produktie nemen. Volgens een invuller uit Q 121 nam men op de Domaniale mijn een pijler in produktie aan het begin van een dienst. Dan werd namelijk het transportmiddel in bedrijf gezet zodat met de ontginning kon worden gestart. De zegsman uit L 417, die invult voor de mijnen in Waterschei en Zwartberg, maakt een onderscheid tussen "een pijler laten bollen" en "een pijler demarreren". Met de eerste term bedoelt hij het voorafgaand werk dat in de pijler wordt gedaan, terwijl hij onder de tweede verstaat het in produktie nemen van de pijler. [N 95, 200; monogr.; Vwo 14; Vwo 18]
II-5
|
32592 |
een riek mest |
gaffel (mest):
gafǝl (Q112a Heerlerheide)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
uitdiepen:
ūu̯tdēpǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
27917 |
een stijl aanpunten |
(stijl/stijlen) aanspitsen:
āšpetsǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een houten stijl aan de onderzijde voorzien van een spitse punt. Op deze wijze zal de stijl onder invloed van de dakzakking niet breken, maar aan de punt omkrullen waardoor hij korter wordt. Het woordtype "doppen" (Q 121, Q 121c) is met name van toepassing op het bijkappen van de bovenkant van stijlen. Dat gebeurde wanneer een op maat gekapte stijl bij het plaatsen iets te strak bleek te zitten. Omdat het echter gemakkelijker, maar ook verboden was om de aangepunte onderkant van de stijl te bewerken, is het begrijpelijk dat deze term ook bij het aanpunten werd gebruikt. De plaatselijke term voor "stijl" en "stempel", het object van deze handeling, vindt men in het lemma Stijl. [N 95, 325; N 95, 308; monogr.]
II-5
|
28229 |
een veiligheidslamp aansteken |
aansteken:
āštē̜kǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
zünden:
zyndǝ (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Maurits])
|
Een veiligheidslamp met behulp van het ontstekingsmechanisme aansteken. [N 95, 250; monogr.]
II-5
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vȳǝlǝ (Q112a Heerlerheide),
veulenen:
vø̄lǝnǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een krankte onder de leden hebben:
hee haat ein krengde onger de lèèje (Q112a Heerlerheide),
get onder de huid hebben:
hêê hat get oŋer gən hōēt (Q112a Heerlerheide)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|