e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlerheide

Overzicht

Gevonden: 2155
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klieven splijten: šplītǝ (Heerlerheide) Een bepaalde manier van naaien waardoor een waterdichte naad ontstaat, vooral bij lieslaarzen. De beide leernaden worden even gesplitst en de splitseindjes worden wisselings op elkaar gelegd en aan elkaar genaaid. Zie afb. 31. [N 60, 59a] II-10
kloeken kloeken: klukǝ (Heerlerheide) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
klok klok: klǫk (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma]) Ronde zeer zware steenklomp of klokvormig stuk gesteente dat met de platte kant naar beneden in het dak zit. Deze klomp was gewoonlijk met een dun laagje kolenstof bezet, zodat hij van buitenuit niet te herkennen was. Deze bollen of klompen konden zonder voorafgaande waarschuwing plotseling omlaag vallen. De informant uit Q 113 definieert deze klompen als versteende boomstammen waarvan de schil uit kool bestaat. Hierdoor hebben ze onvoldoende verband in het gesteente. Ook het woordtype "boomvot" (Q 121, Q 121c) wijst op een boomrest. [N 95, 896; N 95, 529; monogr.; Vwo 415; Vwo 425] II-5
klomp klomp: enne klomp (Heerlerheide), klomp (Heerlerheide, ... ), klompe (Heerlerheide) Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] II-12, III-1-3
klompschoen galoche (fr.): klosschje (Heerlerheide) Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] III-1-3
klos, blok drukklots: drøkklots (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]), kwetshout: kwɛtšhōt (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]) Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427] II-5
kloven kenen: kîêne (Heerlerheide), kloven: kloove (Heerlerheide), schronden: sjroŋə (Heerlerheide), sprongen: hie haat de heng geschjpronge  schjprung (Heerlerheide) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2
kluit aarde bonk: boŋk (Heerlerheide) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
knabbelen knabbelen: knabbele (Heerlerheide), knauwele (Heerlerheide), knauwelen: knouwele (Heerlerheide), knibbelen: knibbele (Heerlerheide) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knecht, algemeen knecht: knęxt (Heerlerheide), knɛx (Heerlerheide) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6