19325 |
koppig |
warsdrijver:
wēǝšdrīvǝr (Q112a Heerlerheide)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]
I-9
|
34220 |
koptouw |
zeel:
zɛi̯l (Q112a Heerlerheide)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|
34200 |
kopziekte |
kopkrankte:
kopkrɛŋdǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.]
I-11
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kǭrǝblōm (Q112a Heerlerheide),
-
koärebloom (Q112a Heerlerheide)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
33092 |
korenmijt zetten |
mijten:
mītǝ (Q112a Heerlerheide)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32536 |
korf |
korf:
kø̜rǝf (Q112a Heerlerheide)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
korset (Q112a Heerlerheide)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (Q112a Heerlerheide, ...
Q112a Heerlerheide),
dempəch (Q112a Heerlerheide)
|
kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18600 |
korte onderbroek? |
onderbroek:
ongerbrook (Q112a Heerlerheide)
|
onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
korte jas:
korte jas (Q112a Heerlerheide)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|