e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

Gevonden: 2718
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtskool voor het wierookvat kooltjes: kölkes (Heers) Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)] III-3-3
houtsplinter splinter: splintǝr (Heers) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm milver: meləvər (Heers) houtworm, memel [ZND 38 (1942)] III-4-2
hovaardig hovaardig: hovjadig (Heers) hovaardig [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
huichelaar schijnheilige: da es ’ne schenhellige (Heers), das ene skènhèlige (Heers) huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)] III-1-4
huid vel: veͅel (Heers) een vel [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
huif van de huifkar huif: hǫu̯f (Heers) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar huifkar: hǫu̯fkɛǝr (Heers) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huilen grijnzen: grīnsə (Heers) wenen [ZND B1 (1940sq)] III-1-4
huis, woning huis: hōͅəs (Heers) huis [ZND 34 (1940)] III-2-1