e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P197p plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mot mot: ook in ZND 31, 038  mot (Heers), mottenpepel: ook in ZND 31, 038  mottepiepel (Heers) mot [ZND 01 (1922)] III-4-2
motor moteur: moͅtø͂ͅr (Heers) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen niffel: ps. of toch omspellen volgens IPA: [n@f\\l]?  nɛfəl (Heers) stofregen [ZND 38 (1942)] III-4-4
motregenen, licht regenen niffelen: het niffelt (Heers), ət nɛfəlt (Heers) Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4
mouw mouw: mouew, moueke (Heers), mouw (Heers), twie moowən (Heers), twie mouewe (Heers), twie mouwen (Heers) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] III-1-3
muilband snuit: snǭ.ǝt (Heers) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] II-11
muilband, bovenste band van de schoof muilband: mǭǝ.l[band] (Heers) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muilpeer muilpeer: moolpiejər (Heers) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] III-1-2
muizen muizen: mouezen (Heers), muizen pakken: meus pakken (Heers) de katten muizen [ZND 31 (1939)] III-2-1
muntgeld kleingeld: ps. omgespeld volgens IPA. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  kleͅi’gɛld (Heers), stukken: ps. omgespeld volgens IPA. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  støk’kə (Heers) Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] III-3-1