23559 |
houtskool voor het wierookvat |
kooltjes:
kölkes (P197p Heers)
|
Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
splintǝr (P197p Heers)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
milver:
meləvər (P197p Heers)
|
houtworm, memel [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
19187 |
hovaardig |
hovaardig:
hovjadig (P197p Heers)
|
hovaardig [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
18962 |
huichelaar |
schijnheilige:
da es ’ne schenhellige (P197p Heers),
das ene skènhèlige (P197p Heers)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
vel:
veͅel (P197p Heers)
|
een vel [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hǫu̯f (P197p Heers)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hǫu̯fkɛǝr (P197p Heers)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
grijnzen:
grīnsə (P197p Heers)
|
wenen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hōͅəs (P197p Heers)
|
huis [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|