19673 |
huishouden |
huishoud:
hōu̯əshā (P197p Heers),
hūəsha (P197p Heers)
|
Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
kerrəkol (P197p Heers)
|
huisjesslak [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
meus (P197p Heers, ...
P197p Heers),
meussen (P197p Heers),
məsən mv. (P197p Heers)
|
mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)], [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
17997 |
huiveren |
bibbelen:
bibbele (P197p Heers, ...
P197p Heers)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
op zijn hukken gaan zitten:
oͅp zen hoͅkə goͅn zittə (P197p Heers)
|
hurken: op zijn hurken (gaan) zitten [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
21333 |
huurpenning |
werdel:
WNT: werdel - wordel, weerdel, werrel, warrel, weddel -, 1) Spinschijfje, b) Een derg. voorwerp als onderpand of teeken van contract gegeven bij het aangaan van een dienstverplichting (en bij feitelijke indiensttreding omgeruild tegen het drinkgeld, de godspenning vand. ook: drinkgeld, fooi, godspenning.
hijoͅdol (P197p Heers),
hiödel (P197p Heers),
hjōͅdəl (P197p Heers)
|
Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)] || huurpenning (aan dienstboden gegeven) [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
24048 |
huwelijksexamen |
ondertrouw:
de ondertrouw (P197p Heers)
|
Het huwelijksexamen bij de pastoor. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23516 |
huwelijksmis |
bruidsmis:
breutsmèjs (P197p Heers),
trouwmis:
trouwmèjs (P197p Heers)
|
De huwelijksmis, bruidsmis [broedsmaes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
jomant vərwētə (P197p Heers)
|
iemand verwijten [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
bestoefen:
bəstufə (P197p Heers)
|
iemand prijzen of loven [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|