26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫtmi ̞ǝl (P197p Heers)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
inkorten:
ęi̯nkotǝ (P197p Heers)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21657 |
kosten |
gaan:
ps. omgespeld volgens IPA.
wá gon də kurrə (P197p Heers)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
də köistər (P197p Heers),
kö.əstər (P197p Heers),
köster (P197p Heers)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionoat (P197p Heers)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrmə’nōͅtə (P197p Heers),
kotelet:
kotə’leͅtə (P197p Heers)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19276 |
koude drukte maken |
veel ambras maken:
vuil ambraas moake (P197p Heers),
veel beslag maken:
vuil besloeg moeke (P197p Heers)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
kos (P197p Heers),
koës (P197p Heers),
kōs (P197p Heers),
kōͅs (P197p Heers, ...
P197p Heers),
koͅs (P197p Heers),
boven de knie
kôs (P197p Heers),
lange kous:
lang koasten (P197p Heers)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || kous, kousen (mv.) [ZND A1 (1940sq)], [ZND B1 (1940sq)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousbindel:
kosbe͂ngəl (P197p Heers)
|
kousenband [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (P197p Heers)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|