e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luisteren luisteren: te goei leustəre (Heers) goed luisteren [ZND 30 (1939)] III-1-1
luns leun: lø̜jn (Heers) Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.] II-11
lust hebben om te luieren goesting: goesting veur te leujərikkə (Heers) lust om te luieren [ZND 35 (1941)] III-1-4
maagden in de processie zingende maagden: en zengende maagd (Heers) De grotere meisjes, de jonge vrouwen die, in het wit gekleed, meelopen in de sacramentsprocessie, terwijl ze elk een palmtak (maagdenpalm) of samen een Mariabeeld dragen (maagden, maagdenkoor). [N 96C (1989)] III-3-3
maaidorser pikdorser: pek˱dǫsǝr (Heers) Deze machine dorst niet alleen, maar maait het eerst af, dorst het vervolgens, en bindt het stro ook tot pakken bijeen. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
maaien maaien: mɛ̄ǝ (Heers) Vóór het verschijnen van de maaimachines werd het gras in het algemeen met de zeis gemaaid; de lemma''s van deze paragraaf hebben dan ook alleen op het maaien met de zeis betrekking. Aan het slot van de paragraaf over de zeis komt de grasmaaimachine zelf nog ter sprake. Hieronder zijn opgenomen de algemene benamingen voor het maaien: het afsnijden van het gras, het koren of een ander gewas met de zeis. In dit lemma en in de klankkaart wordt het woord maaien zèlf gedocumenteerd; in het volgende lemma, ''gras (af)maaien'', worden dan de specifieke of afwijkende woorden en woordvormen met betrekking tot het gras opgenomen. Zo zullen in de aflevering over de Akkerbouw de specifieke woorden voor het maaien van het graan en de andere gewassen worden gegeven. In de klankkaart is de klankkleur en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur staan steeds de varianten met j-klank vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 11, add.; N 14, 86 add.; N 18, 67 add.; JG 1a, 1b; A 2, 70; A 3, 38, 40d; A 23, 16; L A2, 325, 483; L 4, 38; L 35, 85; L 39, 41; R 1; RND 122; S 22 add.; Wi 40; Lu 2, 34 II; monogr.] I-3
maaien met de zicht afzichten: ǭf˱zixtǝ (Heers), zichten: zī.xtǝ (Heers) Algemene benamingen voor de handeling van het maaien van het graan met de zicht. Vergelijk ook het lemma ''graan maaien met de zeis'' (4.4.1). De opgaven voor vraag N 15, 16f "slaan met de zicht" zijn grotendeels identiek met die voor de vragen "maaien", of "inkappen". Alleen werkelijke slaan-opgaven zijn ondergebracht in een apart lemma: ''slaan met de zicht'' (4.2.2). Wanneer het woordtype maaien is opgegeven in het zicht-gebied van kaart 19, dan moet dat geïnterpreteerd worden als "maaien in het algemeen"; de specifieke betekenis van maaien is immers "maaien met de zeis"; zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) in aflevering I.3, waar alle maaien-opgaven zijn gedocumenteerd. Zie voor de toelichting bij kaart 19 de algemene inleiding bij deze paragraaf. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [maaien] zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3.' [N 15, 16a; JG 1a, 1b; A 3, 38 en 40d; A 4, 28; A 23, 16; L 4, 38; L 20, 28; L 39, 41; L 48, 34.1; Lu 1, 16; Lu 2, 34.2; R 3, 65; div.; monogr.; add. uit N 15, 16f; L 40, 8] I-4
maaivoeten fransen: fra:nsə (Heers), uitwaarts lopen: oɛtjats loupə (Heers) met de voeten buitenwaarts gaan [ZND 35 (1941)] III-1-2
maalloon, maalgeld molster: mǫlstǝr (Heers  [(3/100)]  ) Het maalloon in de vorm van een gedeelte van het gemalen graan of een bedrag in geld dat de molenaar uit het meel schept respectievelijk in rekening brengt. Het maalloon in natura varieerde van plaats tot plaats. Zo vermelden de invullers uit l 213 en l 216 dat daar 1/20 deel werd geschept. In Q 39 werd 1/16 van iedere 100 kilogram als maalloon ingehouden. Volgens de zegsman uit l 381b werd er een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het zelf brengen van graan naar de molen en het halen van graan door de molenaar met behulp van de wagen. In het eerste geval werd 1/20, in het tweede geval 1/16 van iedere 100 kilogram meel als maalloon geschept. In l 209 was 1 kilogram gebruikelijk; toch werd ook naar de draagkracht van de boer gekeken bij de bepaling van het maalloon. Voor zover opgegeven door de invullers, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken opgenomen hoeveel het maalloon in de betreffende plaats bedroeg. De woordtypen maalloon (Q 1, Q 2a, Q 3, Q 5, Q 71, Q 72, Q 82, Q 88, Q 95, Q 162, Q 180, Q 188, Q 240, Q 241), maalgeld (l 416, l 417, l 418, P 119, P 120, P 176, P 177a, P 184, P 187, P 188, P 195, Q 77, Q 78, Q 88, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 162, Q 164, Q 181, Q 240), molster (K 360, l 414, P 57, Q 2a, Q 84, Q 91), molser (P 184) en molstergeld (Q 83) zijn specifiek van toepassing op een betaling in geld. De woordtypen monster en monstermeel zijn daarentegen in respectievelijk K 318 en K 359 voor ø̄maalgeldø̄ niet gebruikelijk. [N O, 38h; A 42A, 48; JG 1a; JG 1b; Vds 170; Jan 271; Jan 272; Coe 254; Coe 255; Grof 294; Grof 295; monogr.] II-3
maaltijd in de voormiddag caf-tijd: kaffietyd (Heers), kaffietyet (Heers), tweede caf, de -: twide kaffie (Heers) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 8 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 9 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 9 uur(?) [ZND 18G (1935)] III-2-3