33622 |
mestvaalt |
mesthof:
meͅi.stoͅf (P197p Heers),
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
meistaf (P197p Heers),
mesthoop:
meͅi.shoͅup (P197p Heers),
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
maisthaup (P197p Heers),
mestkuil:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
meiskoul (P197p Heers),
mestpoel:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
meispoel (P197p Heers)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)]
I-7
|
34364 |
mestvarken |
vetvarken:
vętfɛ.rǝkǝ (P197p Heers)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
23632 |
met de collecteschaal rondgaan |
bet de schaal rondgaan:
be de schoal rondgoan (P197p Heers)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
djokken:
džukǝ (P197p Heers)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
achteruit rijden:
āxtǝrau̯t rɛi̯ǝ (P197p Heers)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
17868 |
met de linkerhand |
met de linkerhand:
bə də lɛinkərhant (P197p Heers)
|
met de linkerhand [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
kraken:
krǭ.kǝ (P197p Heers)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bii̯zǝ (P197p Heers)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vǭǝ.rǝ (P197p Heers)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
rijden:
rē̜ǝ (P197p Heers)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|