20415 |
peettante |
meter:
mēiter (P197p Heers, ...
P197p Heers),
paat:
pouət (P197p Heers),
poàt (P197p Heers),
poët (P197p Heers),
Vgl. duitsche Patin [i.e. peettante, meter].
poət (P197p Heers),
wijzevrouw:
weezevrou (P197p Heers)
|
de meter [joaën] [N 96D (1989)] || hoe heet de vrouw die een kind ter doop houdt [ZND 48 (1954)] || meter (bij het doopsel) [ZND B1 (1940sq)] || meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
17717 |
penis |
piemel:
piemel (P197p Heers),
pisser:
pisser (P197p Heers)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34116 |
penis van de stier |
prik:
prek (P197p Heers)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
23995 |
penitentie |
penitentie (<lat.):
penĕtentie (P197p Heers)
|
Penitentie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34103 |
pens |
bladermaag:
blǭǝrmui̯ǝx (P197p Heers),
grote maag:
grǭtǝ mǭx (P197p Heers)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
22446 |
periode van de ijsheiligen |
ijsheiligen:
[Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]
ijsheiligen (P197p Heers)
|
de periode van de ijsheiligen, 11-14 mei; op deze dagen kan het zeer koud zijn [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33566 |
perzik |
peetsel:
piatsel (P197p Heers),
pjatsel (P197p Heers)
|
[ZND 05 (1924)]perzik [ZND 05 (1924)]
I-7
|
24856 |
perzikkruid |
wilweie:
welwęi̯ǝ (P197p Heers)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
18281 |
pet: algemeen |
klak:
kla.k (P197p Heers),
klak (P197p Heers, ...
P197p Heers)
|
pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)] || pet (hoofddeksel voor jongens) [ZND B1 (1940sq)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
20410 |
petekind |
petekind:
pēitekeind (P197p Heers)
|
een petekind [patekink] [N 96D (1989)]
III-2-2
|