23637 |
schietgebedjes doen |
schietgebedjes beden:
schietgebedje bieje (P197p Heers)
|
Schietgebedjes doen [kreppelen?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20687 |
schijf braadspek |
braai:
braai= schijfje, plakje spek om te braden
brū̞.t (P197p Heers)
|
zwoerd [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
23913 |
schijnheilig |
schijnheilig:
scheenhèlig (P197p Heers)
|
Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34271 |
schijten |
kakken:
kákǝ (P197p Heers),
schijten:
sxē̜ǝ.tǝ (P197p Heers)
|
Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
aardappelmes:
i̯apəlmeͅi̯əs (P197p Heers)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21244 |
schip |
schip:
sxiəp (P197p Heers),
ə sxeəp, twei sxeəpə (P197p Heers)
|
een schip, twee schepen [ZND A2 (1940sq)] || schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
sxipər (P197p Heers)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18394 |
schoensmeer |
blink:
bliŋk (P197p Heers, ...
P197p Heers)
|
schoensmeer [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
staartel:
stattel (P197p Heers),
stattəl (P197p Heers)
|
Nestel (van den schoen; fr. lacet). [ZND 05 (1924)] || nestel (van een schoen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
skøfǝl (P197p Heers),
sxyfǝl (P197p Heers)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|