e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schietgebedjes doen schietgebedjes beden: schietgebedje bieje (Heers) Schietgebedjes doen [kreppelen?]. [N 96B (1989)] III-3-3
schijf braadspek braai: braai= schijfje, plakje spek om te braden  brū̞.t (Heers) zwoerd [Goossens 1b (1960)] III-2-3
schijnheilig schijnheilig: scheenhèlig (Heers) Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)] III-3-3
schijten kakken: kákǝ (Heers), schijten: sxē̜ǝ.tǝ (Heers) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schilmesje, aardappelmesje aardappelmes: i̯apəlmeͅi̯əs (Heers) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schip schip: sxiəp (Heers), ə sxeəp, twei sxeəpə (Heers) een schip, twee schepen [ZND A2 (1940sq)] || schip [RND] III-3-1
schipper schipper: sxipər (Heers) schipper [RND] III-3-1
schoensmeer blink: bliŋk (Heers, ... ) schoensmeer [ZND B1 (1940sq)] III-1-3, III-2-1
schoenveter staartel: stattel (Heers), stattəl (Heers) Nestel (van den schoen; fr. lacet). [ZND 05 (1924)] || nestel (van een schoen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-3
schoffel schoffel: skøfǝl (Heers), sxyfǝl (Heers) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5