e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleutelbloem klitteklat: -  kletəklat (Heers), klitteklatte (Heers) sleutelbloem [ZND 34 (1940)] III-4-3
slijkvanger moosplaat: mawsplǭǝt (Heers) Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11
slijpbus, hoorn hoorn: huu̯an (Heers), iuu̯an (Heers) Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.] I-3
slim slim: slem (Heers), vinnig: vinnig (Heers) slim [ZND A1 (1940sq)] || vinnig (vlug van begrip) [ZND B1 (1940sq)] III-1-4
slobkous get: guêt (Heers), stramp: strampen (Heers) Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] III-1-3
sloothak, slootzeis slootmes: slou̯tmē̜.s (Heers) Hak of zeis waarmee men sloten en beken maait en schoonmaakt. [JG 1a, 1b; N 14, add.; N 18, add.] I-8
sluitlaag sluitlaag: slǭǝ.tlōǫx (Heers), sluitschoven: slǭǝ.tskø̜i̯f (Heers) De laatste laag op de wagen. [JG 1b] I-4
smalle buikriem buikzeel: buk˲zǝl (Heers) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10
smeren smeren: smiərə (Heers) smeren [ZND A1 (1940sq)] III-2-3
smeulen branden: bjandt (Heers) Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)] III-2-1