19554 |
theelepeltje |
cafè-leper:
kafəløpər (P197p Heers),
eierlepel:
ei̯ərløpər (P197p Heers),
theeleper:
teͅi̯løpər (P197p Heers),
theelepertje:
teͅi̯løpərkə (P197p Heers)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19516 |
theepot |
theepot:
teͅipot (P197p Heers)
|
pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19781 |
thuis |
te zijnens:
tə zeͅnəs (P197p Heers)
|
thuis [ZND B2 (1940sq)]
III-2-1
|
21379 |
tiend |
belasting:
ps. omgespeld volgens IPA.
bəlās’tiŋ (P197p Heers)
|
tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tientje (P197p Heers)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23693 |
tijdelijke aflaat |
tijdelijke aflaat:
tēdeleken oafloeat (P197p Heers)
|
Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27253 |
timmerman |
schrijnenmaker:
sxrēnǝmijǝkǝr (P197p Heers),
schrijnwerker:
sxrēnwɛrkǝr (P197p Heers),
sxrē̜nwɛrkǝr (P197p Heers),
timmerman:
timǝrmān (P197p Heers)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
24255 |
tochtig |
ritsetig:
retstix (P197p Heers),
ritsig:
ritsix (P197p Heers, ...
P197p Heers),
willig:
welex (P197p Heers)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
den entrij is enə frang (P197p Heers),
dən antre es enə fraŋ (P197p Heers)
|
De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
tomat (P197p Heers),
təmatə (P197p Heers)
|
[ZND 34 (1940)]tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|