e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlag drapeau (fr.): drapauw (Heers), drapeau (Heers) een vlag (die aan het huis wordt uitgestoken) [ZND B2 (1940sq)] || vlag [ZND 17 (1935)] III-3-1
vlechten vlechten: vluixtə (Heers) vlechten [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
vleermuis vlerenmuis: vliərəmoəs (Heers) vleermuis [ZND 08 (1925)] III-4-2
vlees conserveren zouten: zātǝ (Heers) Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.] II-1
vlees derven vlees derven: vleis derven (Heers) Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)] III-3-3
vleesmade, larve van de bromvlieg made: mao (Heers) made [ZND 38 (1942)] III-4-2
vlegelknuppel, slaghout vlegel: [vlegel] (Heers) Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4] I-4
vlegelstok geerd: gjāt (Heers) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien fletsen: hi kam fletse (Heers), mouwvegen: mouwviëge (Heers) Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-1
vleier fletser: fletser (Heers, ... ), kribbijter: vgl. WNT sub krib: kribbebijter, 2. fig.: een onaangenaam mensch [NB: kribbebijten: 2. fig. in den zin van: twistziek, lastig zijn...]  kribbeeter (Heers), natdienaar: noatdiener (Heers) een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] III-3-1