33102 |
bundel zangen |
knuts:
knø̜ts (P197p Heers)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
vieës (P197p Heers)
|
bunzing [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
21303 |
buskruit |
poeder:
poeier (P197p Heers),
poejer (P197p Heers, ...
P197p Heers)
|
buskruit [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33131 |
bussel kort stro |
aarbussel:
uǝrbø̜sǝl (P197p Heers),
kortbussel:
kǫdbøsǝl (P197p Heers)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (P197p Heers),
schoof:
skǫu̯.f (P197p Heers),
strooi:
strui̯ (P197p Heers)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
gebuur:
geboer (P197p Heers, ...
P197p Heers,
P197p Heers),
gəbur (P197p Heers)
|
buurman [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || een buurman [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
hij woejnt en de geboere (P197p Heers)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
geburin:
gəburin (P197p Heers),
gebuur:
geboer (P197p Heers)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)] || een buurvrouw [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
22439 |
carnavalsoptocht |
carnavalstoet:
[Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]
carnavalstoet (P197p Heers)
|
de optocht met carnaval [cavalcade] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33749 |
castreren |
boeten:
byi̯tǝ (P197p Heers, ...
P197p Heers)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12, I-9
|