e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q094p plaats=Hees

Overzicht

Gevonden: 1269
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  lèglooper (Hees) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leest leest: lęǝs (Hees) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: ənə leeuw (Hees) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leewater leewater: lęi̯wǭtǝr (Hees) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
leggen leggen: leͅgə (Hees) leggen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
leiden met de koe naar de stier gaan: mɛt dǝ ku nār dǝn stīr gān (Hees) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lende lende: linne (Hees) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lendenen en kuil hoop: huǫ.p (Hees) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenig rap: rap (Hees) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: Opm. lange e.  lente (Hees) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4