e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hees

Overzicht

Gevonden: 1269
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleingeld kleingeld: kleͅngeͅld (Hees) kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
klepel klepel: de kliöpel van de klok (Hees) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kletsoor klatsoor: kladzōu̯ǝr (Hees), slag: slǭ.x (Hees) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelwijf: babbelwief (Hees), schaterwijf: schaoterwief (Hees), sch op zijn Duitsch  schoatterwief (Hees) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kleurx kleur: klēr (Hees, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
klierziekte klieren: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  kliere (Hees) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] III-1-2
kloven kloven: klaeve (Hees) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2
kluit aarde klot: klǫt (Hees) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
knabbelen knabbelen: knabbele (Hees) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knellen pitsen: pitse (Hees) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-2