17755 |
wang |
wang:
wang (L246c Hegelsom)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect om de vlezige zijkant van het gezicht aan te duiden? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (L246c Hegelsom)
|
[RND 10]
I-7
|
21247 |
weg |
weg:
wɛ.əx (L246c Hegelsom)
|
weg [RND]
III-3-1
|
32633 |
wentelploeg |
wendelploeg:
wɛ ̝ndǝl[ploeg] (L246c Hegelsom)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
19132 |
werken |
werken:
wɛ̄rkə (L246c Hegelsom)
|
werken [RND]
III-3-1
|
26297 |
wervel |
wervel:
wørvǝl (L246c Hegelsom)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
hoos:
hoos (L246c Hegelsom)
|
Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt? [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
20852 |
wijn |
wijn:
wīēn (L246c Hegelsom)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
20654 |
witte kool |
witte kappes:
witte kappes (L246c Hegelsom)
|
witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7
|
21267 |
woord |
woord:
wo:ərt (L246c Hegelsom)
|
woord [RND]
III-3-1
|