18838 |
kalm, bedaard |
bezadigd:
bezŏadigd (L165p Heijen),
kalm:
kalm (L165p Heijen)
|
bezadigd [SGV (1914)] || kalm [SGV (1914)]
III-1-4
|
34170 |
kalven |
kalven:
kalven (L165p Heijen),
kalvǝ (L165p Heijen)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
34224 |
kalverjuk |
haam:
hām (L165p Heijen)
|
Driehoekig raam om de nek van een kalf. [N 3A, 14f]
I-11
|
18725 |
kam |
kam:
kaam (L165p Heijen),
kam (L165p Heijen),
toe ik ⁄t woi kamme ging miene kam kapot (L165p Heijen)
|
kam [SGV (1914)] || Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] || Min of meer getande, rode, vlezige uitwas op de kop van kippen. [A 39, 3c; monogr.]
I-12, III-1-3
|
19694 |
kamer |
kamer:
kāmər (L165p Heijen)
|
kamer
III-2-1
|
18724 |
kammen |
kammen:
kämen (L165p Heijen),
toe ik ⁄t woi kamme ging miene kam kapot (L165p Heijen)
|
kammen (ww.) [SGV (1914)] || Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (L165p Heijen)
|
kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
31327 |
kantklauw |
kantenklauw:
kãntǝklǫw (L165p Heijen)
|
Soort tang met schuin geplaatste bekken waarin men het werkstuk in een scheve stand in de bankschroef kan vastklemmen om er op deze wijze schuine kantvlakken aan te kunnen vijlen. Zie ook afb. 61. [N 33, 172; N 64, 50a]
II-11
|
33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
spekzwoerd:
spɛkzwǭrt (L165p Heijen)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33517 |
kapucijner |
oudewijven:
a.ldewieve(r) (L165p Heijen)
|
kapucijners
I-7
|