24179 |
kauw |
kerkkauw:
kèrkauw (L165p Heijen),
kèrkkow (L165p Heijen, ...
L165p Heijen)
|
kauw || kerkkauw [SGV (1914)] || torenkraai
III-4-1
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kè:l (L165p Heijen),
strot:
strot (L165p Heijen, ...
L165p Heijen)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [SGV (1914)]
III-1-1
|
26167 |
keerklossen |
keerklossen:
keerklossen (L165p Heijen)
|
Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d]
II-3
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
vooreind:
vø̜rę̄nt (L165p Heijen)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kennen (L165p Heijen),
kènne (L165p Heijen)
|
kennen [SGV (1914)] || kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
kèl (L165p Heijen)
|
kerel [SGV (1914)]
III-3-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
kèrk (L165p Heijen)
|
kerk [SGV (1914)]
III-3-3
|
24182 |
kerkuil |
katuil:
katuul (L165p Heijen)
|
kerkuil
III-4-1
|
23334 |
kerkwaarts |
kerkwaarts:
kèrkwarts (L165p Heijen)
|
kerkwaarts [SGV (1914)]
III-3-3
|
34077 |
kern |
sluik:
sluk (L165p Heijen),
slǫk (L165p Heijen)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|