20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
krintenbroed (L165p Heijen),
krentenweg:
krēntəweͅk (L165p Heijen),
pruimpjesweg:
prymkəsweͅk (L165p Heijen)
|
krentebrood || krentenbrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
18875 |
kreunen |
kreunen:
kreunen (L165p Heijen)
|
kreunen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21343 |
krijgen |
krijgen:
kriegen (L165p Heijen)
|
krijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
krŏm (L165p Heijen),
dof
krom (L165p Heijen)
|
krom [SGV (1914)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)]
III-4-4
|
25011 |
krommen |
krommen:
dof
krommen (L165p Heijen)
|
krommen [SGV (1914)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krommen:
krommen (L165p Heijen),
ombuigen:
umbugen (L165p Heijen)
|
krommen [SGV (1914)] || ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31349 |
krompasser |
krompasser:
krǫmpɛsǝr (L165p Heijen)
|
Passer met kromme benen waarmee de dikte van voorwerpen kan worden gemeten. Er bestaan twee uitvoeringen van de krompasser: één met veer en stelschroef en één met een scharnierpunt dat voldoende stroef is om de twee benen, na het uitzetten van de vereiste afmeting, in die stand vast te houden. De benen van de krompasser met stelschroef kunnen met een kartelmoer worden gefixeerd. Zie ook afb. 82. [N 33, 252c; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
kropgat (L165p Heijen)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
24484 |
kruid (alg.) |
kruid:
kruud (L165p Heijen)
|
kruid
III-4-3
|
20587 |
kruidenjenever |
bes:
bēͅs (L165p Heijen)
|
bessenjenever
III-2-3
|