33552 |
kweepeer |
kwee:
kweej (L165p Heijen),
kwēj (L165p Heijen),
kweepeer:
kwïjpèèr (L165p Heijen)
|
kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)]
I-7
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kwellen (L165p Heijen)
|
kwellen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
met de staart kwispelen:
mit de start kwispele (L165p Heijen)
|
kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
loag (L165p Heijen)
|
laag (znw.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brūk (L165p Heijen)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lɛxtǝ (L165p Heijen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
19668 |
lade |
lade:
lōͅi̯ (L165p Heijen)
|
tafellade
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lǫi̯ǝ (L165p Heijen)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
32447 |
lage klomp |
patijn:
pǝtīn (L165p Heijen)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
zomp:
zōmp (L165p Heijen)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|