e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lasapparaat lasapparaat: las˱aparāt (Heijen) In het algemeen een toestel om te lassen. Zie ook de toelichting bij het lemma "wellen, lassen". Met de meer algemene woordtypen lasapparaat, schweissapparat (d.) en laspost zal wel vaak een autogeen lasapparaat bedoeld worden. Zie ook afb. 42. [N 33, 188-189; monogr.] II-11
lasbrander lasbrander: las˱brãndǝr (Heijen) Lasapparaat dat bestaat uit een metalen buis met tuitvormig mondstuk en twee toevoerleidingen, één voor de brandstof en één voor het verbrandingsmiddel (meestal zuurstof). Als brandstof kan waterstof, lichtgas of acetyleengas worden gebruikt. Zie ook afb. 43. [N 33, 190; monogr.] II-11
laskap, lashelm laskap: laskap (Heijen) Metalen kap met donkergroen ruitje waarmee tijdens het elektrisch lassen hoofd en ogen tegen straling en metaalspetters beschermd worden. De laskap wordt met één hand vastgehouden, de lashelm wordt op het hoofd gezet. Zie ook afb. 46. [N 33, 192] II-11
lasstaaf elektrode: ēlɛktrōdǝ (Heijen  [(bij elektrisch lassen)]  ), lasdraad: las˱drǭt (Heijen  [(bij autogeen lassen)]  ) De metalen staaf die bij het elektrisch lassen van metalen als laselektrode dient. De laselektrode smelt daarbij ook en voegt zo metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld. De elektrode is ommanteld met een stof die als een soort vloeimiddel fungeert. Tijdens het lassen verdampt een deel daarvan en vormt een gas dat het gesmolten metaal tegen oxidatie beschermt. Op de lasnaad wordt een slak gevormd die met behulp van de lasbikhamer kan worden weggekapt. Zie ook afb. 45. [N 33, 191; monogr.] II-11
lastafel lastafel: lastǫfǝl (Heijen) Tafel waarvan het werkblad is bekleed met een staalplaat van ongeveer 6 mm dik, waarop laswerkzaamheden worden uitgevoerd. Bij elektrisch lassen kan aan de lastafel ook de massaklem van de lastransformator worden aangesloten. [N 33, 380] II-11
lastig (werken) strabant: Dèn, duut nie zö straba.nt; cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 196 s.v. "strabant  straba.nt (Heijen), zie straba.nt  stra.nt (Heijen) brutaal, lastig III-1-4
lat lat: lat (Heijen) In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.] II-12
laten laten: lōāten (Heijen) laten [SGV (1914)] III-1-2
latwerk hortje: hǫrtjǝ (Heijen) Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d] I-13
lawaai maken lawaai maken: lawaai maken (Heijen) lawaai maken [SGV (1914)] III-4-4