e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lawaai, herrie lawaai: lawaai (Heijen), leven: lêven (Heijen) lawaai [SGV (1914)] || lawaai maken [SGV (1914)] III-4-4
leeftijd, ouderdom leeftijd: gi-j lopt nog flink vör iemand van owwe  lèèftiet (Heijen), ouder: a.lder (Heijen) ouderdom || U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)] III-2-2
leeg, niets bevattend leeg: lêg (Heijen) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] III-4-4
leegloper leegganger: Dèn lèèggénger mót nog leere ien zien ha.nd te spïjje  lèèggénger (Heijen), leegloper: lêêglooeper (Heijen), oelewapper: Da stèlleke uulewappers hèt nog noojt iets uutgevoe.rd  uulewapper (Heijen) leeglooper [SGV (1914)] || leegloper || oelewapper, waardeloze kerel III-1-4
leep, doortrapt schlau (du.): Zij lie.t Mieneke praote én da was slaw Hïj kiekt slaw uut zien ooge  slaw (Heijen) slim, sluw III-1-4
leerlooier leerlooier: lę̄rlojǝr (Heijen) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjst (Heijen) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: leùw (Heijen) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leeuwenbek gaapmuil: gaapmoel (Heijen) leeuwebekje III-4-3
lege eerste koe schot: sxǫt (Heijen) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11