e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leggen leggen: leggen (Heijen) leggen [SGV (1914)] III-1-2
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Heijen) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lende lende: lenden (Heijen) lendenen [SGV (1914)] III-1-1
lente, voorjaar lente: leente (Heijen, ... ), vroegjaar: vroegjaor (Heijen) lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] || voorjaar, lente III-4-4
lepel lepel: lēͅpəl (Heijen, ... ) lepel [DC 35 (1963)] III-2-1
lepelboor lepelboor: lē̜pǝlbǭr (Heijen) Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.] II-12
leren, studeren studeren: studieren (Heijen) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leunstoel proost: prōͅst (Heijen), proͅst (Heijen), zorg: zø͂ͅrx (Heijen), zøͅrx (Heijen) leuningstoel [SGV (1914)] || leunstoel III-2-1
libel en waterjuffer glazensnijder: glaozensnījer (Heijen), glaozesnïjjer (Heijen), schoenlapper: schoenlépper (Heijen) libel, alg. [DC 27 (1955)] || waterjuffer || waterlibel III-4-2
lichaam lichaam: licham (Heijen), lijf: líf (Heijen) buik (lijf) [DC 01 (1931)] || lichaam [SGV (1914)] III-1-1