25664 |
mout |
malt:
malt (L165p Heijen)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
mouw:
mouw (L165p Heijen)
|
mouw [SGV (1914)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
grijsje:
grieske (L165p Heijen),
mug:
moek (L165p Heijen),
vriendje:
vriendje (L165p Heijen)
|
mug
III-4-2
|
20598 |
muik |
muik:
moïk (L165p Heijen),
moͅi̯ək (L165p Heijen),
werd vroeger nog gebruikt
moïk (L165p Heijen)
|
Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)] || meuk [SGV (1914)] || voorraad appels of peren die in het hooi ligt te rijpen
III-2-3
|
26147 |
muilband |
ijzeren band:
īzǝrǝn bānt (L165p Heijen)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
mülpêre (L165p Heijen)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)]
III-1-2
|
24357 |
muis |
muis:
muu(.)s (L165p Heijen),
muus (L165p Heijen),
my(3)̄s (mv.) (L165p Heijen),
müs (L165p Heijen)
|
muis [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
24437 |
muis (mv.) |
muis (mv.):
mūūs (L165p Heijen)
|
muizen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
20122 |
muizen |
muizen:
muzen (L165p Heijen)
|
muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
stuifgrond:
stȳfgrōnt (L165p Heijen)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|