e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peettante geul: cf. Roukens, p. 306 "Patin-Pate"(met o.a. "göl", "göllemeuj, gölletant"(f.) en "göll(e)oom(e cf. Rh.wwb II, s.v. "Gote"1311 (kaart 60 Venrays wb. p. 164 s.v. "gäöl"(meter bij de doop, vrouwelijke doopgetuige cf. VD D-N s.v. "Godel"(reg.) 0.1 peettante, meter; cf. ook VD D-N s.v. Goden"(reg.) 0.1 peettante, meter; cf. VD D-N s.v. "Godl"= Godel; vgl. ook VD D-N s.v. "Göd"(reg.) 0.1 peetoom, peter  geul (Heijen), cf. VD D-N s.v. "Godel"(reg.) 0.1 peettante, meter; cf. ook VD D-N s.v. Goden"(reg.) 0.1 peettante, meter; cf. VD D-N s.v. "Godl"= Godel; vgl. ook VD D-N s.v. "Göd"(reg.) 0.1 peetoom, peter  geul (Heijen), geulemui: cf. Roukens, p. 306 "Patin-Pate"(met o.a. "göl", "göllemeuj, gölletant"(f.) en "göll(e)oom(e cf. Rh.wwb II, s.v. "Gote"1311 (kaart 60 Venrays wb. p. 164 s.v. "gäöl"(meter bij de doop, vrouwelijke doopgetuige cf. WNT s.v. "mui (II)". Zie moei; cf. VD D-N s.v. "Godel"(reg.) 0.1 peettante, meter; cf. ook VD D-N s.v. Goden"(reg.) 0.1 peettante, meter; cf. VD D-N s.v. "Godl"= Godel; vgl. ook VD D-N s.v. "Göd"(reg.) 0.1 peetoom, peter  geulemui (Heijen), meter: mêter (Heijen), peettante: pèètta.nte (Heijen) meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peettante, meter, doopmoeder || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] III-2-2
peg klompenpin: klōmpǝpen (Heijen) Houten pennetje waarmee het zoolbeslag onder het loopvlak van de klomp wordt vastgezet. In Weert (L 289) en omgeving werd voor het maken van de peggen hout gebruikt dat hondshout (hoŋshǫwt) of hondkersenhout (hoŋkø̜rsǝhǫwt) werd genoemd. In Gennep (L 164) en omgeving was het onder de benaming klompenpinnenhout (klōmpǝpenǝhōlt) bekend. [N 24, 71, add.; monogr.] II-12
pekel pekel: pēkəl (Heijen) pekel III-2-3
penbalk pinbalk: pinbalk (Heijen) De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3
penboor penboor: pɛn˱bō̜r (Heijen) Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een cilindervormige pen. Aan beide zijden van de pen bevinden zich twee loodrecht op de booras staande snijvlakken. De boor wordt gebruikt om een bestaand boorgat groter te maken. De pen van de boor wordt daartoe in het voorgeboorde gat geplaatst. Zie ook afb. 113. [N 33, 146] II-11
pensteen pinsteen: pinsteen (Heijen) De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88] II-3
penwortel van een den pin: pen (Heijen) De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b] I-8
peper peper: pêpər (Heijen) peper [DC 03 (1934)] III-2-3
persen arbeiden: arbeiden (Heijen), persen: parsen (Heijen) Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47] || persen [SGV (1914)] I-11, III-1-2
persoon met een lastig karakter hengst: Wat ennen hingst is dèn buurman van óllie  hingst (Heijen) ongemakkelijk persoon III-1-4