e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raad raad: road (Heijen), Gèf mien ¯s ien goeje raod  raod (Heijen) raad [SGV (1914)] III-1-4
raadsel raadsel: Wôrum zïj nie gekómme zien blieft mien ¯n eeweg raodsel  raodsel (Heijen), zie raodsel  rôdsel (Heijen) raadsel III-1-4
raapstelenstamppot kelenmoes: kēləmūs (Heijen), stelenmoes: stēləmūs (Heijen) raapstelenstamppot || stamppot van raapsteeltjes III-2-3
raar, vreemd aardig: Dèn kèl vertrow ik nie; hïj kiekt zö aorig  aorig (Heijen), raar: rōār (Heijen), Wa raor, dat ie nie mitgegèète hèt D¯r lie.p ¯n raor ménneke nèvve de deur Ik hèb zön raor gevuul ien de maag  raor (Heijen), vreemd: Moet, d¯r stèt enne vrèmde mi.ns ân de deur Wa duut hïj nów vrèmd  vrèmd (Heijen) eigenaardig, raar || raar [DC 02 (1932)] || raar, vreemd || vreemd, zonderling III-1-4
raat raat: roǝt (Heijen) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
raden raden: in de vorm van raad geven??  roajen (Heijen) raden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
rafel rafel: reffels (Heijen) Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)] III-1-3
rafelen rafelen: riefelen (Heijen), riffelen: rīfǝlǝ (Heijen) rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.] II-7, III-1-3
ragebol spinnenjager: spenəjēͅgər (Heijen) raagbol [SGV (1914)] III-2-1
rakelijzer haardstek: hē̜rtstɛk (Heijen) IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32] II-11