21358 |
rente |
rente:
rēēnte (L165p Heijen)
|
rente [SGV (1914)]
III-3-1
|
21359 |
rentenier |
rentenier:
rēntenier (L165p Heijen)
|
rentenier [SGV (1914)]
III-3-1
|
21360 |
rentmeester |
rentmeester:
rēēntmeister (L165p Heijen)
|
rentmeester [SGV (1914)]
III-3-1
|
24302 |
restant vissen |
angelt:
angelt (L165p Heijen),
fuik:
fuuk (L165p Heijen),
fük (L165p Heijen),
net:
net (L165p Heijen),
reep:
reep (L165p Heijen),
schinkel:
schi(.)nkel (L165p Heijen),
snoek:
snoe.k (L165p Heijen),
snōēk (L165p Heijen),
snoek (mv.):
snuuk (L165p Heijen),
vissnoer:
vissnaor (L165p Heijen)
|
fuik [SGV (1914)] || hengelsnoereinde || snoek [SGV (1914)] || vishaakje || vislijn || visnet [SGV (1914)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
duiker:
duuker (L165p Heijen),
poepeendje:
poepé.ndje (L165p Heijen),
vliegen:
vlīēgen (L165p Heijen)
|
duikeend || vliegen [SGV (1914)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (L165p Heijen, ...
L165p Heijen,
L165p Heijen),
dassen (L165p Heijen),
rits:
rits (L165p Heijen),
schaarmuis:
schiermuus (L165p Heijen),
wild:
wild (L165p Heijen)
|
bronstig || das [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || piepmuis || wild [SGV (1914)]
III-4-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
reuzel:
reuzel (L165p Heijen)
|
reuzel [SGV (1914)]
III-2-3
|
29929 |
richten |
richten:
rextǝ (L165p Heijen)
|
Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.]
II-9
|
33212 |
riek om te rooien |
vijftand:
vē̜i̯ftānt (L165p Heijen)
|
Speciale aardappelriek om mee te rooien, waarvan de benaming afwijkt van die van de algemene riek. Doorgaans heeft de rooiriek minder tanden dan de algemene riek die dient om aardappels te scheppen en te verplaatsen. Drie of vier tanden is normaal. Zie de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. Bij het type mesthaak, mestgaffel is uitdrukkelijk opgegeven dat het stuk gereedschap met deze naam voor het rooien van aardappelen wordt gebruikt. In L 360 merkt de zegsman op dat men om te rooien een riek gebruikt met platte tanden, zonder bolletjes; en om te scheppen een riek met ronde tanden met bolletjes. [N 12, 36; N 18, 23 en 26b; JG 2c; A 28, 3; monogr.; add. uit N 18, 58 en 60]
I-5
|