id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33496 | schil van een vrucht | boest: boest (Heijen), buust (Heijen), schaal: schaol (Heijen), schil: schèl (Heijen, ... ) | schil [SGV (1914)] I-7 |
30702 | schilderen, verven | aanstrijken: ɛnstrikǝ (Heijen), verven: vęrvǝ (Heijen) | Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.] II-9 |
19765 | schilderij | schilderij: schilderej (Heijen) | schilderij [SGV (1914)] III-3-2 |
21086 | schimmel | schimmel: sxømǝl (Heijen) | Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9 |
24491 | schimmel (plantje) | schimmel: schümmel (Heijen) | schimmel (plant) [SGV (1914)] III-4-3 |
21244 | schip | schip: schip (Heijen) | schip [SGV (1914)] III-3-1 |
32855 | schitbossen | schijtpollen: sxitpø̜l (Heijen) | Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3 |
26502 | schoen | schoen: schoen (Heijen) | Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3 |
18272 | schoen: algemeen | schoen: schōēn (Heijen) | schoen [SGV (1914)] III-1-3 |
18303 | schoenen (mv.) | schoenen (mv.): schōēn (Heijen) | schoenen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3 |