e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slechtgehumeurd (zijn) neutelig: D¯n baos is en bitje neutelig vanmé.n, gôt ¯m mar uut de wèg; cf. VD s.v. "neutelig"2. slecht gehumeurd, korzelig; cf. s.v. "netelig  neutelig (Heijen) gemelijk, korzelig III-1-4
slee slee: slei (Heijen) slede [SGV (1914)] III-3-2
slee, support slee: slēj (Heijen) Het verschuifbare onderdeel van de draaibank waarop de beitelhouder is gemonteerd. De slee kan evenwijdig aan de hartlijn van de draaibank verplaatst worden. [N 33, 269] II-11
sleedoorn sleen: sleen (Heijen), slenenstruik: sleenestroek (Heijen), sleenestruuk (Heijen) sleedoornstruik III-4-3
sleephout sleephout: slęi̯phǭlt (Heijen) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleepruim sleen: sleen (Heijen) sleedoornbes III-4-3
slekken slekken: slɛkǝ (Heijen) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slenteren slenteren: slenteren (Heijen) slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen slepen: sleipen (Heijen), slē̜i̯pǝ (Heijen) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] I-2, III-1-2
sleutelvijl sleutelvijl: slø̜tǝlvīl (Heijen) Stalen vijl van 10 tot 20 cm lengte voor het bewerken van sloten en sleutels. Het blad van de vijl kan plat, spits-plat of spits toelopend van vorm zijn. De doorsnede ervan is vierkant, driehoekig, rond of halfrond. Zie ook afb. 106. [N 33, 96; N 33, 93] II-11