e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heijen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijm bij de nageboorte slijm: slīm (Heijen) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmen slijm afzetten: slīm afzɛtǝ (Heijen) Afscheiding geven uit de schede v√≥√≥r het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 37] I-11
slijmkoek flapje: flɛpkǝ (Heijen) Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56] I-11
slijpsteen slijpsteen: slīpstēn (Heijen, ... ) Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11
slijpsteenbak, slijpstelling slijpsteenbak: slīpstēnbak (Heijen) Op een houten of ijzeren onderstel bevestigde en met water gevulde metalen bak waarin een slijpsteen draait. De as van de slijpsteen rust daarbij op twee aan de waterbak bevestigde lagers. [N 33, 270] II-11
slim gewiekst: Da is ¯n gewikste manie.r van é.rbèjje  gewikst (Heijen), klug (du.): ¯n kloe.g ménneken, d¯n dizze  kloe.g (Heijen), schrander: schrander (Heijen), slim: Wa kiekt da kè.ltje slim uut de ooge Zïj hèt fli.nk korts én ¯t wördt nog slimmer  slim (Heijen) knap, slim || schrander [SGV (1914)] || slim || slim, schrander, erg III-1-4
slok slok: sluk (Heijen) slok, teug III-2-3
slons (slodder?) poesmoemel: Wa ziede d¯r ónverzörgd uut, ge liekt wél ¯n poesmoemel  poesmoemel (Heijen), slons: Bïj die sló.ns is ¯t noojt ópgeruumd ien huus  sló.ns (Heijen), vetdel: Die vétdél is nog te vie.s um ân te vatte  vétdél (Heijen) slons, slordige vrouw || slons, viespeuk || slonzige vrouw III-1-4
slot slot: slǫt (Heijen) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
slurpen slurpen: slurpen (Heijen), slörpen (Heijen), zeuteren: zø̄tərə (Heijen) drinken, slurpen || je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slorpen [SGV (1914)] III-2-3