34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (L165p Heijen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
31259 |
speerhaak |
speerhaak:
spɛrhǭk (L165p Heijen)
|
Een klein soort aambeeld met twee spitse hoorns dat door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het smeden van kleine voorwerpen, het buigen van kleine ringen en het haaks omzetten van stroken plaatijzer. Doorgaans is één hoorn rond en de andere vierkant. De speerhaak wordt met zijn staart, het aangepunte uiteinde aan de onderzijde van het werktuig, in een houten blok of in de bankschroef vastgezet. Zie ook afb. 18 en 19. De woordtypen varkensrug (Q 117, Q 118), korte ezel (L 329) en klopijzer (L 423) zijn benamingen voor een kleine speerhaak waarvan het werkvlak een lichte bolling vertoont. Het werktuig wordt door Van Houcke (pag. 98) ɛketelmakersbegorieɛ genoemd. Het woordtype kromme staak (L 329) is de benaming voor een L-vormige speerhaak. Dit gereedschap wordt door Van Houcke (pag. 97) ɛplaatwerkersbegorieɛ genoemd.' [N 33, 43; N 64, 34a-c; N 66, 14a-c]
II-11
|
20630 |
spek |
spek:
spek (L165p Heijen)
|
spek [garstig~] [SGV (1914)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
spel (L165p Heijen)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spelde:
spɛl (L165p Heijen)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
spelden:
spɛlǝ (L165p Heijen)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speule (L165p Heijen),
speulen (L165p Heijen)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)] || spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
24247 |
sperwer |
kuikenstoter:
kuukestuuter (L165p Heijen)
|
sperwer
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
breekbonen:
brèèkboon (L165p Heijen),
polbonen:
polboon (L165p Heijen),
struikbonen:
stroekboon (L165p Heijen)
|
polboon || spercieboon || stamboon
I-7
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (L165p Heijen)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|